Ik zie de man met de rode paraplu tijdig staan, vlakbij het zebrapad dat hem naar de overkant moet brengen. Een veertiger, schat ik. Enigszins onkarakteristiek voor ons, de veertigers, dwingt hij mijn complete stilstand niet af door zich al met een half been op het zebrapad te wagen. Neen, hij wacht keurig af.
Ik voel me wat zelfvoldaan omdat ik zowel aan de wetten van het verkeer (we bevinden ons tenslotte binnen de bebouwde kom van Diest) als aan die van de hoffelijkheid hulde doe: de man krijgt een vriendelijk knikje. Zowel een erkenning van zijn bestaan als de impliciete belofte dat zijn oversteek bij mij in veilige handen is. Ik doe het overigens vanuit een knalrode sportauto, met de vage hoop dat daarmee in één klap een hoop vooroordelen over ‘snelheidsmaniakken’ en ‘dikke nekken’ worden geneutraliseerd.
Dan gebeurt het. De overstekeling flankeert net mijn linkerkoplamp als in mijn linkerspiegel een oude grijze VW Golf verschijnt die akelig snel groter wordt. Ik hoor de vermoeide motor aan de roestige carrosserie sleuren om zo snel mogelijk voorbij te gaan. Wellicht rond de toegelaten 50 km/u scheert hij rakelings langs de man, die gelukkig net op tijd over mijn dak het gevaar heeft kunnen inschatten. (Zie je wel dat lage sportwagens een bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid. Dat de next generation Flor Koninckx hier maar eens akte van neemt.)
Terwijl mijn kaakspieren het even laten afweten en mijn mond bijgevolg groot openvalt van zowel verbazing, angst als ongeloof, monster ik de ongetwijfeld jeugdige delinquenten in de Golf.
Hooligans zijn het, verkeersaggressoren, joyriders, en waarschijnlijk ook nog aan de drugs.
Ik zie een koppel de revue passeren. Een man en een vrouw. De man aan het stuur. Geschatte leeftijd… 75. Of iets ouder.
Toegegeven: het is een briljant inhaalmanoeuvre.
Ik had die Golf eerder al op afstand in mijn achteruitkijkspiegel gezien maar toch is hij stiekem tot vlak achter mij gekropen, om dan opportunistisch van mijn stilstand en de lege rijbaan voor ons te profiteren en razendsnel een kloof van 50 meter te slaan.
In het wielrennen moet je al van goeden huize zijn om na een surplace zo weg te kunnen sprinten, wanneer een klein groepje elkaar de overwinning niet gunt in de laatste twee-driehonderd meter.
In de Formule 1 lukt het zelfs met high-tech foefjes als ‘DRS‘ en extra batterijen niet meer om zo snel zo veel afstand te nemen van een rivaal.
De kwaliteit van de inhaalbeweging liegt niet: dit is een zéér ervaren autopiloot.
Met een vermoedelijk aantal vlieguren ergens in de honderdduizenden, en minstens een paar miljoen kilometers.
Ik slaak snel een zucht van opluchting: stel je voor dat ik de lokale politie had moeten overtuigen van het gegeven dat niet de dwaas in de rode sportwagen, maar de uiterst ervaren en oerdegelijke chauffeur van de Golf degene is die de man met de paraplu in de goed onderhouden gemeentelijke bloembakken heeft gecatapulteerd.
Ik zou beroep hebben kunnen doen op een bevriende advocate, maar ik maak me weinig illusies over onze politierechters.
Tegen zo’n vleesgeworden verkeersveilige leg je het altijd af.
Een interessante vraag dringt zich op: waarvoor spoeden ‘Willy en Jenny’ zich zo dat ze de inhaaltrukendoos moeten opentrekken?
De begrafenis van een minder fortuinlijke coureur?
De wachtrij van half drie in het postkantoor?
Een gunstige startpositie voor koffie-met-gebak in de Lunch Garden?
Was een biologische urgentie misschien de aanleiding? Wie zou daar geen begrip voor hebben.
Maar neen. Een geniepige gedachte neemt nu de bovenhand.
Niki Lauda senior is mij voorbij geracet enkel en alleen omdat… hij het kon.
Mannen van alle leeftijden zijn trots op hun stuurvaardigheid. Zelfs een bonus malus van 12 op de schaal van Richter doet daar niets aan af. Wij mannen zijn allemaal behendige, sportieve, veilige chauffeurs. Een onveranderlijk niveau van expertise dat we vasthouden vanaf het voorlopige rijbewijs tot aan onze laatste rit op de koude stalen rollen die onze kist naar de oven brengen.
Die sportkar moet als een rode lap op een Red Bull gewerkt hebben.
In elk van ons zit een Vettel.
Mijn Opa was een zeer hoffelijke bestuurder die zijn Volvo zacht, bijna statig, kon laten glijden alsof je in een Rolls Royce zat.
Vlot en toch zonder bruuske bewegingen werd je veilig afgeleverd. Ontelbaar zijn de keren dat ik op de achterbank in slaap viel, en twee provincies of een klein buurland later met een warme gloed weer tot bewustzijn kwam.
Ik vraag me plots wat angstig af hoe mijn kleinkinderen straks binnen 33 jaar over mijn rijprestaties zullen denken.
Het maakt me al flink zenuwachtig, de druk om nog zo lang te blijven presteren achter het stuur.
Opa Vettel, weet je wel.
Geef een reactie